Hoge Raad maakt belangrijke omslag in het verzekeringsrecht
In zijn uitspraak van 16 februari 2024 heeft de Hoge Raad een belangrijke omslag gemaakt in het verzekeringsrecht, waarbij een cruciaal onderscheid in de toetsing van polisvoorwaarden is losgelaten. Bart van Giessen, juridisch medewerker bij Jeroen Bosch Advocaten, behandelt deze vernieuwende ontwikkeling in zijn recente blog.
De vormgeving van dekkingBij het aangaan van een verzekering wordt aan de hand van de polis een omschrijving van de dekking gegeven. Hierbij is het uitgangspunt dat de verzekeraar mag bepalen binnen welke grenzen hij dekking wil verlenen. De dekking bestaat uit het geheel aan insluitingen en uitsluitingen.
In het verleden was het gebruikelijk dat de verzekeraar hieraan een ruime invulling gaf doormiddel van een grove insluiting met enkele specifieke uitsluitingen. Dat was voor de verzekerde gunstig, omdat er in beginsel immers sprake was van dekking. Bij een eventueel geschil moest de verzekeraar, conform de hoofdregel van bewijslastverdeling van artikel 150 Rv, aantonen dat er sprake was van een uitsluiting. Tegenwoordig is dat anders en formuleren de verzekeraars de polisvoorwaarden aan de hand van zeer specifieke insluitingen, wat negatieve gevolgen heeft voor de bewijspositie van de verzekerde.
Een lastig onderscheid
Op het moment dat de verzekeraar vanwege een polisbepaling geen dekking verleend, wordt door de verzekerde veelal een beroep gedaan op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 lid 2 BW. Bij de toetsing daarvan werd een belangrijk onderscheid gemaakt tussen primaire dekkingsomschrijvingen en preventie garantievoorwaarden. Een primaire dekkingsomschrijving is een bepaling die de omvang van de dekking vaststelt en een preventieve garantievoorwaarde is een bepaling die een voorwaarde of verplichting stelt voor dekking.
Aanleiding voor dit onderscheid waren twee eerdere arresten van de Hoge Raad. In de eerste erkende de Hoge Raad dat het beroep van een verzekeraar op een polisbepaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn indien onvoldoende verband bestaat tussen het niet naleven van de verplichting onder de polisbepaling en het risico dat zich heeft verwezenlijkt. In het tweede arrest ging het om een verzekeraar die dekking weigerde vanwege het ontbreken van de benodigde papieren van een piloot na een ongeval. Hierbij werd door de verzekerde met verwijzing naar het eerste arrest een beroep op de redelijkheid en billijkheid gedaan, omdat het ongeval ook zou zijn ontstaan met de juiste papieren. De Hoge Raad verwierp echter dit beroep, omdat de betreffende polisbepaling een primaire dekkingsomschrijving was.
Na deze arresten volgden allerlei andere uitspraken over dit onderscheid. Hieruit kwam naar voren dat het onderscheid tussen een primaire dekkingsomschrijving en preventie garantievoorwaarde in de praktijk lang niet altijd zo duidelijk was. Ogenschijnlijk gelijksoortige of vergelijkbare bepalingen werden in verschillende uitspraken anders gekwalificeerd. Het onderscheid bleek dus moeilijk hanteerbaar.
De nieuwe lijn van de Hoge Raad
Het onderhavige arrest gaat over een manegehouder die begeleide bosritten te paard organiseert. Bij een bosrit sloegen de paarden op hol en kwam een deelnemer ten val. Zij heeft de manegehouder aansprakelijk gesteld. De managehouder heeft zich vervolgens tot zijn aansprakelijkheidsverzekeraar gewend voor het afwentelen van zijn schade. De verzekeraar weigert echter dekking, omdat zowel de begeleider als de deelnemer van de bosrit onvoldoende gekwalificeerd waren. Dit is in strijd met de polisvoorwaarden.
De manegehouder doet een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid vanwege het ontbreken van een causaal verband tussen de schending van de polisbepaling en de ontstane schade. De rechtbank en het hof gaan hierin mee en oordelen daarbij dat er sprake is van een preventieve garantievoorwaarde. Tegen dit oordeel stelt de verzekeraar cassatie in.
De Hoge Raad gaat in dit arrest om en komt terug op zijn eerdere lijn. Hij erkent dat het onderscheid in de praktijk niet altijd gemakkelijk te hanteren valt en ziet aanleiding om een nieuwe maatstaf te hanteren die aansluit bij die voor andere soorten overeenkomsten. Het onderscheid wordt losgelaten en speelt derhalve geen rol meer. Vervolgens formuleert de Hoge Raad een drietal gezichtspunten die handvatten kunnen bieden voor de beoordeling van een beroep op de redelijkheid en billijkheid vanwege het ontbreken van het causaal verband:
- de mate waarin het beding het te verzekeren risico in algemene zin begrenst;
- de mate waarin het beding ertoe strekt dat de verzekerde maatregelen treft om de kans op schade te verkleinen of, indien schade intreedt, de omvang daarvan te beperken;
- de mate waarin het beding ziet op andere belangen dan het verkleinen van de kans op door de verzekerde te lijden schade of de omvang daarvan.
Conclusie
Als gevolg van de nieuwe lijn van de Hoge Raad kan de verzekerde in alle gevallen een beroep doen op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid vanwege het ontbreken van het causaal verband. Dit maakt de rechtelijke toetsing een stuk dynamischer, omdat er minder nadruk op het analyseren van de tekst van de polis ligt. Bovendien kan een verzekerde niet meer het beroep op toetsing van een weigering om dekking te verlenen op voorhand worden ontzegd. In die zin hebben verzekerden dus meer mogelijkheden gekregen om zich tegen een weigering van dekking te verzetten. Echter, de drie gezichtspunten die door de Hoge Raad zijn geformuleerd laten wel degelijk nog ruimte om het oude onderscheid alsnog bij de beoordeling te betrekken. Veel hangt daarom af van de manier waarop de nieuwe maatstaf in de toekomst wordt toegepast. Te meer nu nog onduidelijk is welke andere gezichtspunten wellicht relevant kunnen zijn bij een dergelijke beoordeling.
Tot slot is nog van belang dat de Hoge Raad in dit arrest een uitdrukkelijke uitzondering lijkt te formuleren op het uitgangspunt dat een beroep op een beding onaanvaardbaar is ingeval het causaal verband met het ontstaan van de schade ontbreekt. De mate waarin een verzekerde op de hoogte is van de strekking van een beding lijkt dus eveneens een relevante factor te worden bij de beoordeling onder de nieuwe lijn.
Je kunt de volledige uitspraak HIER lezen
Bron: Jeroen Bosch Advocaten - Bart van Giessen
Geplaatst op 01-03-2024
< VorigeVolgende >
Share on: