Wat is de betekenis van de kennis van een tussenpersoon?

Kennedy Van der Laan gaat in dit artikel in op de betekenis van de kennis van een tussenpersoon en op de vraag of verzwegen feiten in causaal verband staan met verwezenlijkt risico.

In deze zaak gaat het om een verzekeringnemer die een opstalverzekering heeft afgesloten. Op het aanvraagformulier is op de vraag: ‘Waar dient het gebouw voor?’ geantwoord: ‘kantoor/ particuliere bewoning’. Een maand na het sluiten van de verzekeringsovereenkomst is het pand nagenoeg helemaal afgebrand. De verzekeraar keert (slechts) een gedeelte van het gevorderde bedrag uit, omdat de verzekeraar zich op het standpunt stelt dat verzekeringnemer bij de aanvraag van de verzekering een onjuiste opgave heeft gedaan over het gebruik van het pand. Er is geen sprake van kantoor/ particuliere bewoning, maar van een opleidingscentrum en overnachtingsmogelijkheid voor cursisten. 

De verzekeringnemer werd bijgestaan door een assurantietussenpersoon. Het hof oordeelt dat de kennis van de tussenpersoon wordt toegerekend aan verzekeringnemer. Van de tussenpersoon mag worden verwacht dat zij weet dat het voor de verzekeraar belangrijk is om te vernemen waarvoor het pand daadwerkelijk wordt gebruikt. Dat de verzekeraar met de vraag waar het gebouw voor diende geïnteresseerd was in het werkelijk gebruik ervan, was dus voldoende kenbaar voor de verzekeringnemer. Het hof concludeert dat in deze zaak niet is voldaan aan de mededelingsplicht.

Naast de invloed van de tussenpersoon in deze zaak, zijn de overwegingen van het hof over art. 7:930 lid 2 BW (het causaliteitsbeginsel) interessant. Dat artikel bepaalt dat ondanks schending van de mededelingsplicht toch een uitkering wordt gedaan als: (i) de niet opgegeven feiten geen enkele rol hebben gespeeld bij de verwezenlijking van het risico, en (ii) dat zij de kans dat het risico zich op deze wijze zou verwezenlijken, niet hebben vergroot. Volgens verzekeringnemer zou verzekeraar (al dan niet na nader onderzoek) de situatie niet anders hebben ingeschat als het aanvraagformulier anders was ingevuld. Het hof is het daarmee oneens. Volgens het hof gaat het er om dat de verzekeraar in dit geval niet de kans heeft gehad een onderzoek te doen, nog ongeacht hoe zij dat zou hebben gedaan en wat daarbij aan het licht zou zijn gekomen. Het gaat er volgens het hof juist om dat de verzekeraar dus nooit de kans heeft gehad om het risico te kunnen inschatten. 

Deze uitspraak laat zien dat het causaliteitsverweer zoals neergelegd in art. 7:930 lid 2 BW in feite dus niet af kan doen aan het belang van een verzekeraar om indien gewenst onderzoek te kunnen doen en een afweging te kunnen maken van de te verzekeren risico’s.

Wilt u hier meer over weten? Aarzel dan niet om contact op te nemen met Kennedy Van der Laan!

Klik HIER voor de uitspraak.
 

Geplaatst op 22-04-2022

< VorigeVolgende >


Share on: