Willens & Weetjes: Is een observatie geoorloofd?
Verzekeraar vermoedt fraude na een uitkering aan persoon A in verband met whiplashklachten. Zij start een observatieonderzoek van 72 uur – op basis waarvan verzekeraar concludeert dat persoon A helemaal niet arbeidsongeschikt is.
Foto: Peter van den Broek, Partner bij Kenndey van der Laan
De vraag is: mocht verzekeraar dit onderzoek wel starten? Deze vraag komt aan bod in de onderhavige procedure. Hierin stelt verzekeraar dat A over zijn letsel en beperkingen onjuiste verklaringen heeft afgelegd en daardoor jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld, zodat verzekeraar X de betalingen aan A onverschuldigd heeft verricht en A ongerechtvaardigd is verrijkt. Volgens A is er geen grond om de uitkeringen terug te vorderen en is de observatie jegens hem onrechtmatig, zodat verzekeraar daaraan geen bewijs kan ontlenen.
Het hof oordeelt dat art. 7:941 lid 5 BW (waarin de mogelijkheid voor verzekeraars beschreven staat om in geval van fraude bij de vaststelling van de uitkering de gehele uitkering te weigeren) in casu niet van toepassing is. Nu verzekeraar betrokken is als WAM-verzekeraar van de auto die A heeft aangereden, heeft A namelijk een eigen recht uit hoofde van de WAM, aldus ook de Hoge Raad.
Daarnaast oordeelt het hof dat het persoonlijke onderzoek in de vorm van observatie inbreuk doet op de persoonlijke levenssfeer van de verzekerde en dus in beginsel onrechtmatig is. Er kan echter een rechtvaardigingsgrond bestaan die het onrechtmatige karakter daaraan ontneemt. Het is het hof echter onduidelijk of verzekeraar de vereiste belangenafweging heeft gemaakt in de zin van de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek. Als verzekeraar dat niet heeft gedaan, kan zij geen beroep doen op de resultaten van de observatie. Het hof ziet voorshands geen andere grondslag voor de beoogde terugvordering respectievelijk schadevergoeding dan hetgeen uit het observatieonderzoek zou zijn gebleken. Aldus beveelt het hof een comparitie om nader van gedachten te wisselen over de door verzekeraar (al dan niet) gemaakte belangenafweging.
De vraag is: mocht verzekeraar dit onderzoek wel starten? Deze vraag komt aan bod in de onderhavige procedure. Hierin stelt verzekeraar dat A over zijn letsel en beperkingen onjuiste verklaringen heeft afgelegd en daardoor jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld, zodat verzekeraar X de betalingen aan A onverschuldigd heeft verricht en A ongerechtvaardigd is verrijkt. Volgens A is er geen grond om de uitkeringen terug te vorderen en is de observatie jegens hem onrechtmatig, zodat verzekeraar daaraan geen bewijs kan ontlenen.
Het hof oordeelt dat art. 7:941 lid 5 BW (waarin de mogelijkheid voor verzekeraars beschreven staat om in geval van fraude bij de vaststelling van de uitkering de gehele uitkering te weigeren) in casu niet van toepassing is. Nu verzekeraar betrokken is als WAM-verzekeraar van de auto die A heeft aangereden, heeft A namelijk een eigen recht uit hoofde van de WAM, aldus ook de Hoge Raad.
Daarnaast oordeelt het hof dat het persoonlijke onderzoek in de vorm van observatie inbreuk doet op de persoonlijke levenssfeer van de verzekerde en dus in beginsel onrechtmatig is. Er kan echter een rechtvaardigingsgrond bestaan die het onrechtmatige karakter daaraan ontneemt. Het is het hof echter onduidelijk of verzekeraar de vereiste belangenafweging heeft gemaakt in de zin van de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek. Als verzekeraar dat niet heeft gedaan, kan zij geen beroep doen op de resultaten van de observatie. Het hof ziet voorshands geen andere grondslag voor de beoogde terugvordering respectievelijk schadevergoeding dan hetgeen uit het observatieonderzoek zou zijn gebleken. Aldus beveelt het hof een comparitie om nader van gedachten te wisselen over de door verzekeraar (al dan niet) gemaakte belangenafweging.
Kennedy van der Laan - Peter van den Broek - Frits van der Woude - Eric van Orsouw
Geplaatst op 05-06-2020
< VorigeVolgende >
Share on: