Buitengerechtelijke kosten bij keuze voor eigen advocaat
Op 9 september 2022 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen waarin zij beslist dat NH1816 gehouden is om door haar verzekerde gemaakte buitengerechtelijke kosten (waaronder de advocaatkosten) op basis van een afgesloten SVI-verzekering te vergoeden, ook als die verzekerde zich tot een andere advocaat heeft gewend in plaats van gebruik te maken van de door NH1816 aangeboden rechtsbijstand.
Feiten
Eiser is in 2015 betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Hij is als motorrijder aangereden door een auto. Daarbij heeft hij letsel heeft opgelopen.
De bij het ongeval betrokken auto was ten tijde van het ongeval WAM-verzekerd bij de Goudse Verzekeringen (hierna: De Goudse). De Goudse heeft zich op het standpunt gesteld dat de motorrijder eigen schuld heeft aan het ongeval en dat zij slechts gehouden is 50% van zijn schade, waaronder de kosten van rechtsbijstand, te vergoeden.
De motorrijder zelf had ten tijde van het ongeval een ‘Combipolis Particulieren’ afgesloten bij de Noordhollandsche van 1816 (hierna: NH1816). Hiervan maakte onder andere een motorverzekering met SVI-dekking (schadeverzekering voor in-/omzittenden) en een verzekering genaamd ‘Arag Rechtsbijstand particulieren’ (rechtsbijstandsverzekering) deel uit.
In artikel 5 van de polisvoorwaarden van de SVI-verzekering is het volgende vermeld:
- De hoogte van de schadevergoeding waarop de verzekerde uit hoofde van deze verzekering aanspraak kan maken, wordt vastgesteld overeenkomstig de daartoe strekkende bepalingen in afdeling 6.1.10 van het Burgerlijk Wetboek. (…)
- Als de verzekerde geheel of gedeeltelijk recht heeft op vergoeding krachtens een andere verzekering of op uitkeringen of verstrekkingen uit anderen hoofde, kan voor dat deel geen beroep worden gedaan op deze verzekering. (…)”
De motorrijder heeft na het ongeval contact gehad met de rechtsbijstandstak van Arag. Daarna heeft de motorrijder zich gewend tot een andere advocaat, met het verzoek zijn belangen voortaan te behartigen. De desbetreffende advocaat heeft aan Arag laten weten de behandeling van de zaak over te hebben genomen van Arag.
NH1816 heeft de advocaat vervolgens gewezen op lid 3 van het hierboven genoemde artikel 5 van de polisvoorwaarden van de SVI-verzekering. Daarin staat vermeld dat als de verzekerde geheel of gedeeltelijk recht heeft op vergoeding krachtens een andere verzekering of op uitkeringen of verstrekkingen uit anderen hoofde, voor dat deel geen beroep kan worden gedaan op de verzekering.
NH1816 legt voorgenoemde bepaling uit in die zin dat de motorrijder slechts recht heeft op juridische bijstand krachtens de bij haar afgesloten rechtsbijstandverzekering. Een vergoeding ter zake de buitengerechtelijke kosten zal op grond van artikel 5 lid 3 van de SVI-voorwaarden echter niet worden verstrekt. Dit betekent dat de motorrijder voor het restant van de buitengerechtelijke kosten – de 50% die niet vergoed wordt door De Goudse – geen beroep kan op zijn SVI-verzekering en dat slechts 50% van de door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komt.
Rechtsvraag
De motorrijder vordert een verklaring voor recht dat NH1816 gehouden is de buitengerechtelijke kosten die hij moet maken in verband met het verkeersongeval volledig te vergoeden, althans voor zover De Goudse deze niet vergoedt. De motorrijder vordert NH1816 tevens te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 13.864,79 aan nog niet betaalde buitengerechtelijke kosten. Hij legt daaraan ten grondslag dat deze kosten op grond van art. 7:959 lid 1 BW voor rekening van NH1816 komen. Artikel 7:959 lid 1 BW bepaalt dat de verzekeraar gehouden is om de redelijke kosten tot het vaststellen van de schade te vergoeden. Men zou voorgenoemde bepaling dusdanig kunnen opvatten dat de buitengerechtelijke kosten die de motorrijder heeft gemaakt, waaronder de kosten voor de inschakeling van rechtsbijstand en de kosten gemoeid met het inwinnen van medisch adviezen, kosten zijn ter vaststelling van zijn schade.
Eerste aanleg en hoger beroep
In eerste aanleg en in hoger beroep hebben de rechtbank respectievelijk het hof de vorderingen van de motorrijder afgewezen. Het hof overweegt onder andere dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat voor de schadeverzekering met ‘kosten tot het vaststellen van de schade’ als genoemd in artikel 7:959 lid 1 BW uitsluitend de zogenoemde expertisekosten zijn bedoeld. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zouden hier dus niet onder vallen volgens het hof.
Volgens het hof heeft de motorrijder onvoldoende onderbouwd dat daadwerkelijk sprake is van kosten die door NH1816 dienen te worden gedragen als (redelijke) kosten tot het vaststellen van de schade die hij als gevolg van het ongeval heeft geleden. De motorrijder heeft onder andere nagelaten om toe te lichten 1) welke werkzaamheden precies zijn verricht door de advocaat, 2) in welke context die zijn verricht, en 3) waarom de kosten aan de redelijkheidstoets voldoen. Ook ontbreekt een gespecificeerd bewijsaanbod. De consequentie van dit een en ander is dat niet kan worden vastgesteld dat de advocaat kosten heeft gemaakt als in artikel 7:959 lid 1 BW bedoeld.
Volgens het hof staat een redelijke uitleg van artikel 5 lid 3 van de polisvoorwaarden eveneens in de weg aan de verplichting van NH1816 om de buitengerechtelijke kosten te vergoeden. Het hof overweegt dat het beding ertoe strekt géén uitkering te doen als uit anderen hoofde aanspraak bestaat op vergoeding. Of de verzekerde die aanspraak ook verzilvert, is volgens het hof niet relevant.
Cassatie
NH1816 had in hoger beroep aangevoerd dat de door de motorrijder ingediende declaraties niet inzichtelijk maken welke werkzaamheden zien op kosten ter vaststelling van de hoogte van de schade, waardoor deze kosten niet te kwalificeren zouden zijn als ‘kosten tot het vaststellen van de schade’, en dat bij dergelijke kosten kan worden gedacht aan onder meer het uitvoeren van berekeningen en het opstellen van schadestaten.
Het hof had echter reeds geconstateerd dat op de declaraties kosten zijn vermeld voor medisch advies en voor het opmaken van de schadestaat. Het oordeel dat wat betreft deze posten niet kan worden vastgesteld dat sprake is van kosten die door NH1816 dienen te worden gedragen als (redelijke) kosten tot het vaststellen van de schade is volgens de Hoge Raad in het licht van dat partijdebat onbegrijpelijk, nu niet valt in te zien op welke kosten die posten anders kunnen zien dan op kosten ter vaststelling van de hoogte van de als gevolg van het ongeval geleden letselschade. De Hoge Raad oordeelt derhalve dat NH1816 gehouden is om de genoemde buitengerechtelijke kosten te vergoeden.
Conclusie
Uit het arrest van de Hoge Raad volgt dat de door de verzekerde van NH1816 gemaakte buitengerechtelijke kosten, waaronder de kosten voor de inschakeling van rechtsbijstand en de kosten gemoeid met het inwinnen van medisch adviezen, onder de SVI-dekking vallen. NH1816 dient deze buitengerechtelijke kosten te voldoen, ondanks het feit dat zij zich in eerste instantie op het standpunt had gesteld dat de buitengerechtelijke kosten niet uitgekeerd zouden worden omdat de motorrijder zich tot een andere advocaat had gewend in plaats van gebruik te maken van de door NH1816 aangeboden rechtsbijstand.
< VorigeVolgende >
Share on: